Helaas lukt het me niet om het artikel van @Kees 't Hart zo te scannen, dat het goed leesbaar is. Dat ligt aan het gelamineerd papier van de Groene Amsterdammer. Daarom hier het artikel in word.
Nanne Tepper 1962-2012
Nanne Tepper leerde ik in 1995
kennen. Op 3 juni stuurde hij een verhaal naar De Revisor, ik zat toen net in
de redactie. Het verhaal heette ‘De psychologie van de constructie’. Een van de
motto’s van het verhaal luidde: ‘In hoeverre is het waar dat ik niet om mijn eigen
geestigheden mag lachen? – Kierkegaard.’
Eerste zin: ‘Een gewaarschuwd mens
telt voor twee (een gewaarschuwd schizofreen telt mutatis mutandis voor vier,
maar dit terzijde (…).’ In zijn bijgevoegde briefje schreef hij dat zijn roman
De eeuwige jachtvelden in augustus van dat jaar zou verschijnen. Het verhaal
kwam niet in De Revisor, ook elders werd het niet gepubliceerd, voorzover ik
weet, maar vanaf dat moment was Nanne Tepper bij ons in beeld.
Ik schreef hem een briefje, hij
schreef op 17 oktober terug, ‘Beste Kees ’t Hart’, een brief vol hilarische
commentaren op de Nederlandse literaire wereld, plus een wens om eens nader
kennis te maken. Tussen 1995 en 2002 schreven we elkaar brieven, ik ging
regelmatig bij hem in Groningen op bezoek, we boomden en droomden over
literatuur, zijn totale toewijding aan Frank Zappa was aan mij goed besteed.
Alles had hij van Zappa, alle bootlegs, alle vaak abominabele tapejes van al
lang vergeten concerten. Een kast vol. Aan de wand van zijn huiskamer hing een
grote poster van Al Pacino als Serpico. Hij bezat alle uitvoeringen van de
symfonieën van Mahler, platen en cd’s, maar ook tapejes van radiouitvoeringen
van pakweg The New York Philharmonic Orchestra in Tokio. Als er eentje voor de
radio was nam hij hem op, of hij liet hem opnemen door een andere Mahler-gek.
Hij was een groot kenner van
gangsterrapmuziek, kende de obscuurste groepen, hij probeerde me er niet toe te
bekeren. Jongens waren we, hij achttien jaar jonger dan ik, maar toch jongens,
lachende jongens, snijdende grappen kon hij maken, keihard lachen ook om zijn
nooit aflatende sores. Schelden kon hij als geen ander, ‘briesen’ noemde hij
dat, tekeergaan tegen de literaire mores, tegen de literaire bobo’s, waar ik
natuurlijk ook bij hoorde, tegen de burgerlijke hypocrisie, tegen alle
teisteringen van zijn bestaan. We wilden hem in de redactie van De Revisor, hij
reisde een keer met me mee naar Amsterdam, praten en dromen, lachen over
literatuur en onszelf. Hij zag te veel op tegen heen-en-weer-gereis. Waarom
verplaatsen jullie de redactie niet naar Groningen? Zo’n jongen was het dus,
hij is altijd in mijn herinnering een jongen gebleven. Zijn laatste brief aan
me is uit 2003, hij bespreekt uitvoerig een conflict met het Fonds voor de
Letteren, een subsidieaanvraag was afgewezen. ‘Enfin: ik heb te veel aan mijn
kop, al meer dan drie jaar in a row zou nou eindelijk gewoon wel weer eens aan
mijn boekje willen schrijven. Ik zie het niet gebeuren. Gewoon geen tijd en puf
meer door alle mantelzorg (what a word!) en letterknechterij.’
Het moest altijd nog allemaal
gebeuren, het grote werk. Nanne Tepper was een zeer ambitieus schrijver, hij
barstte van de plannen en voor hem was schrijven altijd ook, en vaak tegelijkertijd,
nadenken over schrijven. Dat laatste staat ineens pregnant verwoord in zijn wat
mij betreft mooiste en sterkste boek, De avonturen van Hillebillie Veen (1998),
waarin Yvonne, de vriendin van hoofdpersoon Veen, ineens zegt: ‘Jij, eh…’
(mierzoete glimlach) ‘je bent verslaafd aan je hersenen!’ Verslaafd aan je
hersenen, Tepper was ook verslaafd, aan literatuur, hij schreef altijd met een
half oog gericht op zijn grote voorbeelden: Baudelaire, Nabokov, Faulkner,
Flaubert en Poesjkin. Zo moest het zijn, maar dan op z’n Teppers en beter
natuurlijk. Altijd beter.
En vaak laat hij in zijn kleine maar
o zo prachtige oeuvre zien dat hij bezig was met schrijven, dat hij erover
reflecteerde tijdens het schrijven. Dan staan er tussenstukjes waarin hij de
lezer toespreekt. In Hilliebillie Veen bijvoorbeeld: ‘(Ik hoop dat mijn lezer
nu in staat geacht mag worden op eigen houtje zintuiglijke ervaringen op te
doen: dat is al waarnaar ik streefde, in den beginne).’ Schrijfprogramma in een
notendop. Of elders in het boek: ‘Ik krijg het maar niet op papier.’ Of weer
ergens anders na een fraaie seksscène: ‘Toneelmeester. Doek!’
Zijn grote plan was om, net als
Faulkner deed voor het zuiden van de Verenigde Staten, een mythologisch
Tepperland in het leven te roepen dat zich in en rondom Veendam en Hoogezand
(zijn geboorteplaats) zou moeten bevinden. Daar lag zijn literaire hart, zijn
hele hart. In Hillebillie Veen zie je de eerste contouren van dit project. De
fraaie beschrijvingen van de dorpse steden, de ambities van de bevolking en
vooral het grote verlangen, naar wat is nooit duidelijk. Weg van het centrum
moest het zijn, op zoek naar het Noorden. Het Noorden, het Noorden, altijd het
Noorden, dat was het. Niks Amsterdam of New York, dat was de provincie.
Hij werkte lange tijd aan een groot
opgezette historische roman, die Harmonieën moest gaan heten en de geschiedenis
zou vertellen van twee families. Dissonanties zouden erin moeten staan, de
liefde voor het ongerijmde, plus de popmuziek. En weer zou het moeten gaan,
zoals in al zijn werk, over hoofdpersonen die zich meer lieten leiden door
‘inzichten’ dan door ‘overzichten’. Locatie: het Noorden uiteraard.
Tepper was er trots op een volstrekt
romantisch schrijver te zijn, zo eentje die maar eens in de zoveel jaar
opduikt, opvlamt, je laat beseffen wat schrijven moet zijn. Zo eentje die
zichzelf ten koste van alles in een staat wist te brengen van het gelukkige
schrijverschap, hoe raar dat ook mag klinken.
Nanne Tepper
Kees 't Hart
Geen opmerkingen:
Een reactie posten