Godmiljaar, het is Boonjaar! Honderd jaar geleden werd hij geboren, de Vlaamse schrijver van De Voorstad groeit, Abel Gholaerts, Mijn kleine oorlog, Vergeten straat, De Kapellekensbaan en Zomer te Ter Muren. Weinig boeken hebben me meteen zo in hun ban geslagen als De Voorstad groeit. Ik woonde nog in Maastricht. We zouden een avond Luik op zijn kop gaan zetten, wat wel weer zou eindigen in: Luik had ons op de kop gezet. Eerst moesten we echter nog een vriend - de beroemd boekhandelaar in Maastricht met de grote oren - ophalen van zijn kot. Hij was nog niet klaar, dus pakte ik lukraak die dikke pil - Het vroege werk - uit de boekenkast en begon aan de eerste zinnen van De voorstad groeit. De taal was een mokerslag voor mijn zinnen, de stijl zo direct en zo kleurrijk, alsof Boon mij en niet ik hem binnenstapte. De taal was een schilderij waar op elke vierkante centimeter trammelant in het verhaal of de stijl was. Nog geen pagina ver of het gevangeniskarretje vermorzelde het been van Bernardeke, die vandaar nog een aantal honderd bladzijden verder door het leven moest zien te manken. Het kostte me de grootste moeite om uit die stoel te komen om dan toch maar rond en nabij de Pont des Arches bezinningsloos plezier te gaan maken. Sinds die avond ben ik verknocht aan Boon. Ook al heeft hij nogal wat vreemd werk geschreven. Zoals het historisch draadjesvlees Het Geuzenboek, het de zinnen op pik zettende Mieke Maaike's Obscene Jeugd of Eten op zijn Vlaams (ik had al koken op zijn Vlaams geschreven, maar Boon at Vlaams en kookte letteren).
Al een paar jaar staat de dubbelaar De Liefde van Annie Mols/Als het onkruid bloeit in de kast. En het is al wat jaartjes geleden dat ik een Boon helemaal van voren tot achter uitgelezen had. Boonjaar: het moest er dus maar weer eens van komen. Over vreemd werk gesproken. Pas nu ben ik erachter gekomen dat Boon het werk oorspronkelijk onder een andere naam heeft uitgebracht: Leo Waitmas. Het is een broodschrijverswerk, een arm meisje rijke jongen- kasteelroman. Het plot doet zeer aan de ogen. En toch, je begint te lezen, denkt: kom, Boontje, maak u nou eens dikke benen. Totdat je er ongemerkt in raakt. Je wil tenslotte weten hoe het met Annie, Liesje, Yvette, Albert en Philip gaat aflopen.
Of Boon werkelijk de illusie koesterde met dit werk de Vlaamse stationskiosken te veroveren, ik waag het te betwijfelen. Eerder kreeg ik tijdens de lezing het idee, dat Boon erop mikte dat het boek dienst kon doen voor een filmscript. Daar zou hij ook meer broden voor hebben kopen. Het thema van de bezinningsloze, losgeslagen jeugd die in aanraking komt - en dus in conflict - met de zich aan conventies vastklampende ouderen is er uiterst geschikt voor. Al snel begint het te knetteren en te knallen in het verhaal. 'We zijn liever eerlijk dan goed' en 'Maar dat hoort toch niet?' (geen citaten uit de roman overigens) staan vanaf de eerste autostop lijnrecht tegenover elkaar. Wie zich afvraagt hoe dit gaat aflopen? Het happy end is zo plat positief dat ik volgens mijn weten voor het eerst zondig tegen de stelregel, dat wanneer je over een boek schrijft nooit het plot mag verklappen.
Het zijn de vele tussenopmerkingen ingevoegd in de dialogen die me sterk doen denken aan regie-aanwijzingen. Wanneer dat beeld van een filmscript zich eenmaal in je hoofd genesteld heeft, zie je zo een aantal Franse regisseurs uit die tijd aan de slag gaan om een nouvelle vage variant van De gangster en het meisje te creëren.
En toch, ik ben een traag lezer, maar heb de meer dan 400 pagina's Annie in een recordtempo uitgelezen en veel plezier aan het boek beleefd. Die Boon toch, altijd weer goed voor een verrassing.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten