zondag 30 december 2012

Impressie eerste repetitie met Ter Apelers


Stephen de Boer en Betsy Torenbos

Zo zijn we ze gaan noemen: Stephen de Boer, Guus Brouwer, Anneke Korte en Harrie Woldendorp. Voor theaterbezoekers uit Zuidoost Groningen zijn ze geen onbekende. Voor Betsy Torenbos en mij waren ze bij deze eerste repetitie een verrassing. Wat het uiteindelijk worden zal in Vergeet mie nait in het Tuntlerhuis, we zullen het zien. Maar hier zijn een paar impressies van de eerste repetitie op 22 december 2012.
 

Guus Brouwer en Stephen de Boer
 
 

Anneke Korte en Betsy Torenbos

 

Stephen de Boer en Harrie Woldendorp

donderdag 20 december 2012

Vergeet mie nait fotogalerij

 
Epileptische plafonds
in PTH
Betsy Torenbos voor de
kleuterwand
Daniel, Yann, Karst, Ruben
Johan Wolbers
Klokkenzaal
Lidia Dekker, Betsy, Karin Noeken
Bezoek van Marleen Paulissen (links)
en Terra Speelman (rechts)
Betsy Torenbos
 
 
 
 
 

maandag 17 december 2012

Kees 't Hart over Nanne Tepper (Groene Amsterdammer)

Helaas lukt het me niet om het artikel van @Kees 't Hart zo te scannen, dat het goed leesbaar is. Dat ligt aan het gelamineerd papier van de Groene Amsterdammer. Daarom hier het artikel in word.
 
Nanne Tepper 1962-2012
Nanne Tepper leerde ik in 1995 kennen. Op 3 juni stuurde hij een verhaal naar De Revisor, ik zat toen net in de redactie. Het verhaal heette ‘De psychologie van de constructie’. Een van de motto’s van het verhaal luidde: ‘In hoeverre is het waar dat ik niet om mijn eigen geestigheden mag lachen? – Kierkegaard.

Eerste zin: ‘Een gewaarschuwd mens telt voor twee (een gewaarschuwd schizofreen telt mutatis mutandis voor vier, maar dit terzijde (…).’ In zijn bijgevoegde briefje schreef hij dat zijn roman De eeuwige jacht­velden in augustus van dat jaar zou verschijnen. Het verhaal kwam niet in De Revisor, ook elders werd het niet gepubliceerd, voorzover ik weet, maar vanaf dat moment was Nanne Tepper bij ons in beeld.
Ik schreef hem een briefje, hij schreef op 17 oktober terug, ‘Beste Kees ’t Hart’, een brief vol hilarische commentaren op de Nederlandse literaire wereld, plus een wens om eens nader kennis te maken. Tussen 1995 en 2002 schreven we elkaar brieven, ik ging regelmatig bij hem in Groningen op bezoek, we boomden en droomden over literatuur, zijn totale toewijding aan Frank Zappa was aan mij goed besteed. Alles had hij van Zappa, alle bootlegs, alle vaak abominabele tapejes van al lang vergeten concerten. Een kast vol. Aan de wand van zijn huiskamer hing een grote poster van Al Pacino als Serpico. Hij bezat alle uitvoeringen van de symfonieën van Mahler, platen en cd’s, maar ook tapejes van radiouitvoeringen van pakweg The New York Philharmonic Orchestra in Tokio. Als er eentje voor de radio was nam hij hem op, of hij liet hem opnemen door een andere Mahler-gek.
Hij was een groot kenner van gangsterrapmuziek, kende de obscuurste groepen, hij probeerde me er niet toe te bekeren. Jongens waren we, hij achttien jaar jonger dan ik, maar toch jongens, lachende jongens, snijdende grappen kon hij maken, keihard lachen ook om zijn nooit aflatende sores. Schelden kon hij als geen ander, ‘briesen’ noemde hij dat, tekeergaan tegen de literaire mores, tegen de literaire bobo’s, waar ik natuurlijk ook bij hoorde, tegen de burgerlijke hypocrisie, tegen alle teisteringen van zijn bestaan. We wilden hem in de redactie van De Revisor, hij reisde een keer met me mee naar Amsterdam, praten en dromen, lachen over literatuur en onszelf. Hij zag te veel op tegen heen-en-weer-gereis. Waarom verplaatsen jullie de redactie niet naar Groningen? Zo’n jongen was het dus, hij is altijd in mijn herinnering een jongen gebleven. Zijn laatste brief aan me is uit 2003, hij bespreekt uitvoerig een conflict met het Fonds voor de Letteren, een subsidieaanvraag was afgewezen. ‘Enfin: ik heb te veel aan mijn kop, al meer dan drie jaar in a row zou nou eindelijk gewoon wel weer eens aan mijn boekje willen schrijven. Ik zie het niet gebeuren. Gewoon geen tijd en puf meer door alle mantelzorg (what a word!) en letterknechterij.
Het moest altijd nog allemaal gebeuren, het grote werk. Nanne Tepper was een zeer ambitieus schrijver, hij barstte van de plannen en voor hem was schrijven altijd ook, en vaak tegelijkertijd, nadenken over schrijven. Dat laatste staat ineens pregnant verwoord in zijn wat mij betreft mooiste en sterkste boek, De avonturen van Hillebillie Veen (1998), waarin Yvonne, de vriendin van hoofdpersoon Veen, ineens zegt: ‘Jij, eh…’ (mierzoete glimlach) ‘je bent verslaafd aan je hersenen!’ Verslaafd aan je hersenen, Tepper was ook verslaafd, aan literatuur, hij schreef altijd met een half oog gericht op zijn grote voorbeelden: Baudelaire, Nabokov, Faulkner, Flaubert en Poesjkin. Zo moest het zijn, maar dan op z’n Teppers en beter natuurlijk. Altijd beter.
En vaak laat hij in zijn kleine maar o zo prachtige oeuvre zien dat hij bezig was met schrijven, dat hij erover reflecteerde tijdens het schrijven. Dan staan er tussenstukjes waarin hij de lezer toespreekt. In Hilliebillie Veen bijvoorbeeld: ‘(Ik hoop dat mijn lezer nu in staat geacht mag worden op eigen houtje zintuiglijke ervaringen op te doen: dat is al waarnaar ik streefde, in den beginne).’ Schrijfprogramma in een notendop. Of elders in het boek: ‘Ik krijg het maar niet op papier.’ Of weer ergens anders na een fraaie seksscène: ‘Toneelmeester. Doek!
Zijn grote plan was om, net als Faulkner deed voor het zuiden van de Verenigde Staten, een mythologisch Tepperland in het leven te roepen dat zich in en rondom Veendam en Hoogezand (zijn geboorteplaats) zou moeten bevinden. Daar lag zijn literaire hart, zijn hele hart. In Hillebillie Veen zie je de eerste contouren van dit project. De fraaie beschrijvingen van de dorpse steden, de ambities van de bevolking en vooral het grote verlangen, naar wat is nooit duidelijk. Weg van het centrum moest het zijn, op zoek naar het Noorden. Het Noorden, het Noorden, altijd het Noorden, dat was het. Niks Amsterdam of New York, dat was de provincie.
Hij werkte lange tijd aan een groot opgezette historische roman, die Harmonieën moest gaan heten en de geschiedenis zou vertellen van twee families. Dissonanties zouden erin moeten staan, de liefde voor het ongerijmde, plus de popmuziek. En weer zou het moeten gaan, zoals in al zijn werk, over hoofdpersonen die zich meer lieten leiden door ‘inzichten’ dan door ‘overzichten’. Locatie: het Noorden uiteraard.
Tepper was er trots op een volstrekt romantisch schrijver te zijn, zo eentje die maar eens in de zoveel jaar opduikt, opvlamt, je laat beseffen wat schrijven moet zijn. Zo eentje die zichzelf ten koste van alles in een staat wist te brengen van het gelukkige schrijverschap, hoe raar dat ook mag klinken.
 
Nanne Tepper
 
De Nanne die 't Hart beschrijft herken ik helemaal, net als de jongensvriendschap en vooral de correspondentie, waarin Nanne heerlijk bokken kon.


 
Kees 't Hart


donderdag 13 december 2012

S.S. De Liefde en de Annunciatie van Jan van Eijck

John Buysman met op de achtergrond Jannie,
het zusje dat verdrinkt.

Kunst bezit dezelfde genezende eigenschap als werk: stort je erin en je ervaart al snel het helende of troostende effect. Alleen het nutteloze is onontbeerlijk (Ionescu). In 1991 hebben het spelen van de eerste cello suite van Bach (op mijn gitaar) en gedichten van Osip Mandelstam mij op been gehouden.
Nu knaagt her en der het verlies aan me. Maar de wereld kon me met al haar zorgen voor een uurtje gestolen worden, toen ik in de Fenixloods in Katendrecht John Buysman in de voorstelling S.S. De Liefde louter door het aansteken van een sigaret in tante Anna zag transformeren. Peer Wittebols heeft een tedere en tegelijk harde voorstelling geschreven over verlies, liefde en hoe de blanke pit van een in de hoerenbuurt opgroeiend jongetje daarmee worstelt. Het is een van de mooiste monoloogvoorstellingen die ik van Buysman gezien heb. De muziek van Keimpe de Jonge paste Buysmans spel als een handschoen.


Heel anders ging het toe in het Boijmans van Beuningen. Het was erg druk. Wat niet hoeft te hinderen. Maar al die 60-plussers bleven en masse met hun neus vlak voor de schilderijen van Jan van Eijck staan, terwijl ze alleen maar oog hadden voor de op hun iPod gedownloade teksten. Tekst gelezen (duurde meestal zeker vijf minuten), één blik op het schilderij en dan maar verder schuifelen.
Maar welk een perfectie van van Eijck. Het haar en de blozende wangen van Gabriël, de boodschappende Engel, de maliënkolder van de slapende soldaat, de smart op het gezicht van Maria, ze zijn van een onaardse schoonheid en verfijning. De vorm is haar inhoud, haar ware betekenis al aan het verliezen, bromt Huizinga in zijn Herfstij der Middeleeuwen. Maar misschien juist daardoor zijn de schilderijen van van Eijck zo perfect. Steeds dreef het me terug naar nieuwe pogingen mijn eigen neus op de Annunciatie of Drie Maria's aan het graf te drukken. Eerst wachten totdat de zoveelste display-fetisjist zijn tekst uit had, dan mijn eigen drietal minuten het schilderij claimen.  
Toen ik niet meer opnemen kon, belandde ik in de vaste collectie met schoons uit alle eeuwen. Ik ging suizebollen, vergat mijn honger en trek in bier en bitterballen en wilde  blijven zwerven, door en door, om ongemerkt op te lossen. Weg.

  

    

woensdag 12 december 2012

Ravi Shankar en Galina Vsihnevskaja



Ravi Shankar - een van de groten uit de Indiase klassieke muziek van de vorige eeuw - is dood. Weinigen konden op de sitar in de snelle passages de noten zo duidelijk gearticuleerd los van elkaar laten weerklinken. Duizelingwekkend. De Indiase klassieke muziek gaat niet over harmonie. Elke noot heeft zijn eigen waarde. De belangrijkste noot is de Sa, de rust. In een rag stijgt de melodie op uit die Sa, zoals een vogel zijn nest verlaat. De vogel verkent het luchtruim, zwenkt alle kanten uit, maar houdt zijn oog altijd op het nest gericht, de Sa. Het nest waar hij uiteindelijk weer op zal landen.
Indiase klassieke muziek gaat niet over mystiek. Hippies en ander leerschuw tuig ten spijt. Shankar is gelukkig nooit bereid gevonden om tussenvormen te spelen of water bij de wijn te doen. De wereld draaide bij hem niet door. Ook na Monterey, Beatles en de jaren zeventig van de vorige eeuw leverde hij de ene klassieker na de andere af. Een groot musicus is niet meer. Maar daarmee is geen eind gekomen aan meer dan 4000 jaar muziektraditie. In die zin leeft Shankar voort.  Hier is zijn betoverend Dhun van Monterey.


Februari, 1990: mijn afscheid van het Marchi-Instituut in Moskou. Nergens fatsoenlijke champagne te krijgen voor mijn feestje. Dan maar Iskra, Bulgaarse champagne. 'De Bulgaren pissen erin', beet een Moskoviete me toe. Voor Iskra bleef alleen een idioot in de rij staan.
De volgende dag zat ik van Moskou tot Berlijn hondsberoerd van mijn kater in de achteruit vliegende luchtbus van het Oostduitse Interflug. Alleen de autobiografie van Galina Vishnevskaja weerhield me van een voortdurend naar de wc rennen.
Mevrouw Vishnevskaja, getalenteerd en door en door geschoold, capricieus, moeilijk in de omgang en met hart en ziel aan haar muziek gewijd: een klassieke operadiva. Maar blind was ze niet. De machthebbers van de Sovjet Unie dachten in haar een paradepaardje gevonden te hebben. Mevrouw Vishnevskaja bood weerstand. Samen met haar man Mstislav Rostropovitsj verkoos ze het verzet en ballingschap. Eerst binnen de grenzen van de Sovjet Unie, later als balling in de Verenigde Staten.
Ik las hoe ze zich opwond over de onrechtvaardigheid van het lot om Stalin op dezelfde dag de pijp uit te laten gaan als de grote componist Prokofiev. Een massamoordenaar met dikke snor en afgelikte reet die alle aandacht wegvrat van de door haar geliefde componist. Ze schaamde zich dood. Galina Vishnevkaja heeft met Rostropovitsj een paar prachtige platen gemaakt, waaronder liederen van Rimski Korsakov en de Liederen en dansen van de dood van Moessorgskij. Nu is ook zij dood. Word ik oud?  

maandag 3 december 2012

Parkheem Stadskanaal



Vanochtend, maandag 3 dec. 2012, de eerste keer met actrice Karin Noeken (van o.a. Vrouw Holland en jeugdtheater De Steeg) door het Tuntlerhuis. Later voegde Istvàn Konings - onze musicus - zich bij ons. Gevieren (samen met regisseur Betsy Torenbos) namen we Vergeet mie nait door. Een eerste kennismaking. Later zijn Karin, Betsy en ik naar Parkheem in Stadskanaal geweest, waar we oude bewoners van het Tuntlerhuis hebben opgezocht. We zijn bij hen in de huiskamer gaan zitten en het was eigenlijk weer heel snel vertrouwd voor hen en voor ons. Mevrouw v.d W. had zoals zo vaak een paar sterke uitspraken in petto: 'Wanneer ik een man was, dan pakte ik ze allemaal' en 'Ik heb mijn schoonfamilie leren lachen.' Dat ze bij deze laatste haar billen niet hief en een poepje liet... En ze wist een heel nieuw Sinterklaasliedje, dat ik helaas nu even ben vergeten. Vergeet mie nait... om te lachen, een traan weg te pinken, maar vooral om er - al was het maar voor even - wat dichterbij te komen.